Het KvE project (Ontwikkeling Kwaliteitssysteem voor Ervaringsdeskundigen) kent 4 deelprojecten: 1. de inventarisatie, 2. de kwaliteitsstandaard, 3. het stroomlijnen van opleidingen (inclusief uitbreiding en ontwikkeling toetsingskader) en 4. het professioneel statuut (beroepsregister, -code en een advies over een dynamische kennisbank). Elsbeth de Ruijter, bestuurder bij GGZ NHN, is voorzitter van de KvE werkgroep Kwaliteitsstandaard.
De inzet van ervaringsdeskundigen levert een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan de juiste zorg op de juiste plek. De toegenomen waardering van ervaringsdeskundigheid vraagt om een volgende stap – die van professionalisering. De Kwaliteitsstandaard Ervaringsdeskundigheid regelt, borgt, bewaakt en verbetert de kwaliteit van de inzet van ervaringsdeskundige, biedt ontwikkelmogelijkheden en helpt op die manier het vak verder.
In de Kwaliteitsstandaard Ervaringsdeskundigheid is de meest up-to-date kennis op het gebied van ervaringsdeskundigheid verzameld en toegankelijk gemaakt voor alle betrokkenen: van ervaringsdeskundigen en de professionals met wie zij samenwerken tot cliënten en hun naasten. De Generieke Module Ervaringsdeskundigheid maakt deel uit van de standaard. Het biedt handvatten voor de inzet van ervaringsdeskundigheid, de rollen en taken van ervaringsdeskundigen in verschillende fasen van het zorgproces en de cultuur, samenwerking en organisatie van ervaringsdeskundigheid. Het perspectief van de cliënt vormt hierin de rode draad.
Elsbeth de Ruijter, psychiater en bestuurder bij GGZ Noord Holland Noord, is voorzitter van de werkgroep Kwaliteitsstandaard: de Generieke Module Ervaringsdeskundigheid. Ze weet als geen ander hoe belangrijk de inzet van ervaringsdeskundigen in de ggz is. ‘In één van mijn eerste banen werkte ik als psychiater op een rehabilitatieafdeling. Het was een kleine afdeling voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. De voorwaarden voor opname waren streng: cliënten moesten minstens twee opnames achter de rug hebben en hadden bijna alles verloren – baan, huis, contact met familie – voor ze bij ons werden opgenomen. Maar veel van deze cliënten herstelden niet, ook niet na allerlei second opinions bij gerenommeerde artsen. Ik weet nog dat ik me toen afvroeg: wie ben ik als jong broekie om te denken dat ik dat wél voor elkaar zou kunnen krijgen? Ik realiseerde me dat medische aspecten alleen niet voldoende zijn voor herstel; het zicht op werk, een eigen huis of het herstel van contact met een kind of ander familielid was vaak de eerste stap op de lange weg naar herstel.’ De Ruijter herinnert zich een cliënt die niets liever wilde dan boeddhistisch monnik worden. Zijn psychiatrische aandoening en de daarmee samenhangende prognose stond echter haaks op die wens. ‘Maar als je vervolgens focust op waar die wens voor staat en wat een cliënt daartoe motiveert, kan je samen met de cliënt en naasten een weg zoeken naar herstel. De combinatie van wetenschappelijke, professionele en ervaringskennis is daarin van groot belang.’
'Je moet in overleg bepalen welke rol het beste past en op welke manier je het vak op die manier ook weer verder kan ontwikkelen.’
Ruim tien jaar geleden is in het Handvest van Maastricht vastgelegd dat ervaringskennis de derde, erkende kennisbron is, naast wetenschappelijke en professionele kennis. De Ruijter: ‘Over het belang van de inzet van ervaringskennis bij herstel is inmiddels geen discussie meer nodig. In de ggz hebben we op dat gebied de afgelopen jaren enorme stappen gezet. Daarmee ligt de fase van pionieren achter ons.’ De ontwikkeling van de Kwaliteitsstandaard en de daaruit voortvloeiende Generieke Module sluit volgens haar dan ook goed aan op de volgende fase, waarin ervaringsdeskundigheid wordt neergezet als een vak. Maar is het risico daarvan dan niet dat je ervaringsdeskundigen onderdeel maakt van een bestaand systeem? ‘Het risico is inderdaad dat we een nieuwe functie en nieuwe kennisbron in een oud systeem plaatsen. Kijk bijvoorbeeld naar de opleidingseisen. Veel ervaringsdeskundigen hebben hun ervaring opgedaan in het leven en niet zozeer op school. Die levenservaring staat niet gelijk aan mbo-, hbo- of wo-niveau. Toch dreigen ze in dat keurslijf te worden gestopt.’ Een andere uitdaging is de vrije ruimte die overblijft. ‘Vrije ruimte is en blijft de kernwaarde voor de inzet van ervaringsdeskundigen, maar dat betekent niet ruimte zonder voorwaarden. Hoe verhoudt die vrije ruimte zich bijvoorbeeld tot de productienormen in de ggz? Is een ervaringsdeskundige verplicht om ook een bepaald aantal cliënten te zien op een dag?’, vraagt De Ruijter zich hardop af. Met de erkenning van ervaringsdeskundigheid als vak is de vrijblijvendheid ervan veranderd. Toch mogen we ervaringsdeskundigen – net als alle andere professionals – niet over één kam scheren, vindt ze. ‘In onze organisatie zie ik een grote diversiteit onder ervaringsdeskundigen: waar de één blij is met de erkenning om te mogen registreren, voelt een ander zich veel beter als hij kan pionieren. Je moet in overleg bepalen welke rol het beste past en op welke manier je het vak op die manier ook weer verder kan ontwikkelen.’
De Generieke Module is niet bedoeld om organisaties voor te schrijven hoe ze ervaringsdeskundigheid moeten inzetten, maar biedt ruimte voor dialoog tussen alle lagen van de organisatie. Voor elke groep zijn dan ook aanbevelingen geformuleerd: van managers, beleidsadviseurs en bestuurders tot ervaringsdeskundigen, andere professionals en cliënten. De Ruijter: ‘De Generieke Module gaat over het creëren van een klimaat waarin je de visie van herstel echt omarmt en de gelijkwaardigheid van de verschillende kennisbronnen erkent. Ik zie het dan ook als een mooi document om het gesprek hierover aan te gaan. Wat kunnen we gebruiken en hoe kunnen we dat in onze eigen organisatie vormgeven?’ Professionals kunnen het document gebruiken om te reflecteren op hun eigen ervaringen met kwetsbaarheid en herstel en hoe ze die ervaringen kunnen gebruiken en inzetten in hun werk. De Ruijter: ‘Dat hoeft niet beslist om diepgaande ontwrichting te gaan, maar kan ook gaan over diepe rouw die ons voor een tijdje omver heeft geworpen. Wat heeft jou toen door zo’n periode heen geholpen? Daarover nadenken kan helpen in de ondersteuning en begeleiding van cliënten.’
'De Generieke Module is niet bedoeld om organisaties voor te schrijven hoe ze ervaringsdeskundigheid moeten inzetten, maar biedt ruimte voor dialoog tussen alle lagen van de organisatie.'
Hoewel de meeste mensen inmiddels wel overtuigd zijn van de toegevoegde waarde van ervaringsdeskundigheid, zijn er ook nog genoeg uitdagingen. De Ruijter noemt de kleine financiële marges in de ggz als voorbeeld. ‘De meeste organisaties willen graag met ervaringsdeskundigen werken, maar als die kosten uit de overhead moeten komen leidt dat vaak tot ingewikkelde keuzes. Dat zal de implementatie ook lastig maken’, meent ze. Ook is ze benieuwd naar hoe de Generieke Module door ervaringsdeskundigen zelf wordt ontvangen. ‘Soms is er sprake van visieverschillen die weleens tot felle discussie kunnen leiden. Ik hoop dat ervaringsdeskundigen het document als uitgangspunt nemen om die verschillen in visie te onderzoeken en daarover in gesprek te gaan. Als bestuurder heb ik geleerd om juist mensen met andere ideeën om me heen te verzamelen en de dialoog met hen aan te gaan. Dat is heel verrijkend’, aldus De Ruijter. Ondanks de uitdagingen is ze positief over de toekomst. ‘Ik denk dat we op de goede weg zijn. In onze organisatie worden ervaringsdeskundigen eerder slachtoffer van hun eigen succes dan dat ze hun plek moeten bevechten.’ Maar ruimte voor verbetering is er ook. ‘Onlangs had ik een discussie met een senior ervaringsdeskundige, die zich afvroeg waarom hij niet was uitgenodigd voor een gesprek dat ik met het directieteam had. En daar had hij een punt. Alles kan altijd beter. Het vak van ervaringsdeskundige is nog jong en mijn hoop is dat de Generieke Module bijdraagt aan verdere ontwikkeling. Dat heeft het vak nu nodig’, besluit De Ruijter.
Redactie: Dieuwke de Boer, eindredactie: ZonMw