Het GGG-programma besloot in 2016 een gerichte subsidieronde in te stellen om de potentie van rediscovery producten zichtbaar te maken. Inmiddels zijn er vier Rediscovery Rondes doorlopen en is in 2021 de vijfde ronde gestart. Twee projectleiders presenteren hun geslaagde GGG rediscovery onderzoeksprojecten. Maar zijn we er dan wel? Wat is er voor nodig om rediscovery producten op de juiste manier bij de patiënt te krijgen? Hierover wordt in het laatste deel van de subsessie gediscussieerd met betrokken partijen waarbij nieuwe routes aan de orde komen.
Sessievoorzitter: Drs. Mathieu Tjoeng, voorzitter programmacommissie Drug Rediscovery
Sprekers:
Ook aan tafel tijdens discussie:
De zaal zit vol, het onderwerp drug rediscovery is zeer actueel en brengt veel commotie teweeg. Goed om te zien dat tijdens deze sessie ervaren onderzoekers en betrokken partijen aanwezig zijn en met elkaar in gesprek gaan.
Aangeboren vaatmalformaties zijn afwijkingen aan de bloedvaten of lymfevaten die vanaf de geboorte aanwezig zijn en veroorzaakt zijn door activering van het mTor-pathway, waardoor groei- en angiogenesefactoren worden gestimuleerd. Maroeska te Loo, kinderarts, spreekt over de behandeling van deze zeldzame malformaties (incidentie 1.5% in gehele bevolking) die bestaat uit antistollingsmedicatie, embolisatie, pijnstilling en in enkele gevallen chirurgie. Het merendeel van de patiënten houdt helaas extreme pijn- en stuwingsklachten waardoor ze beperkt worden in hun functioneren. Pijnmedicatie kan de klachten niet wegnemen. In de literatuur waren wel sterke aanwijzingen dat Sirolimus, een middel tegen afstoting bij niertransplantaties, een gunstig effect zou hebben op deze pijnklachten. Daarom is een nationale studie gedaan naar de werking van Sirolimus.
De studie resulteerde in de volgende bevindingen:
Voor implementatie van de behandeling met sirolimus in de praktijk is een behandelprotocol opgesteld alsmede voor de patiënt relevante informatie. Registratie van sirolimus is helaas nog niet binnen handbereik. Het is een zeer duur proces om tot registratie te komen. Verder onderzoek naar de effectiviteit en kosteneffectiviteit moet worden uitgevoerd. Samenwerking met diverse (inter-)nationale partners is noodzakelijk om niet alleen tot een vergoeding, maar ook tot registratie en volledige implementatie te komen.
Branch retinal vein occlusion (BRVO) is een aandoening, waarbij macula oedeem ontstaat door retinale veneuze occlusies. Reinier Schlingemann licht toe dat patiënten met deze aandoening vaak worden behandeld met intravitreale injecties met bevacizumab (Avastin) of ranibizumab (Lucentis). Ranibizumab (800-1000 euro per behandeling) is een geregistreerd middel en bevacizumab (20-50 euro per behandeling) is vele malen goedkoper, maar niet geregistreerd. Daarom zijn in de BRVO-studie de effectiviteit, veiligheid en kosten van bevacizumab met ranibizumab met elkaar vergeleken bij 277 patiënten met een retinale veneuze occlusie.
Bij patiënten die elke zes maanden ofwel een injectie met bevacizumab of met ranibizumab ontvingen, bleek de visuswinst nagenoeg gelijk te zijn en ook de veiligheid van bevacizumab kwam overeen met ranibizumab. Er was echter wel een zeer groot verschil in kosten, aangezien bevacizumab aanzienlijk goedkoper is dan ranibizumab. Daarom wordt bevacizumab aanbevolen als eerste keus behandeling aan patiënten met macula oedeem ten gevolge van een retinale veneuze occlusie.
Bevacizumab wordt nu vergoed, zij het niet als DGM. Het is noodzakelijk dat ook bevacizumab geregistreerd wordt, zodat het overal ter wereld gebruikt zal worden. Helaas wordt slecht eens in de 8 jaar een nieuwe richtlijn uitgebracht. Dat zou sneller moeten gaan.
Naar verwachting zal bevacizumab niet geregistreerd worden, omdat er al meerdere biosimilars op de markt zijn. Deze zullen waarschijnlijk minder kosten dan ranibizumab, maar veel meer dan bevacizumab. Schlingemann geeft aan dat er op dit moment te veel verantwoordelijkheid bij de academie ligt. Dit keer heeft de academie (deels) betaald, maar dure studies waar kans op financieel voordeel voor de maatschappij aanzienlijk is, zouden 'top down' gefinancierd moeten worden vanuit de overheid en ook de registratie zou van hogerhand geregeld moeten worden. Door de toepassing van bevacizumab in plaats van ranibizumab zijn de kosten voor de maatschappij nu reeds met 1,5-2 miljard euro gereduceerd.
Tot slot, merkt Schlingemann op dat het middel Aflibercept ook tot een kostenreductie kan leiden mits er tijdig structurele veranderingen worden doorgevoerd.
Panellid Arend Mosterd merkt op dat hij de door de twee sprekers genoemde obstakels voor implementatie herkent. Hij geeft aan dat een oud middel tegen jicht, colchicine, een goedkope en uitstekende behandeling tegen hart- en vaatziekten bleek, maar dat implementatie op drie punten wordt bemoeilijkt:
Hij concludeert dat het proces beter geïnstitutionaliseerd en begeleid moet worden en geeft aan bereid te zijn om anderen te adviseren. Tevens roept hij op om voor de publiek-private samenwerking een reële en verantwoorde incentive te vinden voor de risico’s die farma bedrijven - die drug rediscovery onderzoek ondersteunen - nemen.
Mathieu Tjoeng vraagt hoe tot een maatschappelijke toepassing te kunnen komen. Naast de aspecten die al aan bod zijn gekomen, zoals participatie van markt en maatschappij onder andere via stimuli voor de industrie door het toestaan van een beperkte vergoeding en het versnellen van zowel registratie als vergoeding van medicatie, benoemt Sipko Mülder drie pijlers van VWS.
Verschillende panelleden stippen aan dat onderzoekers zelf ook ervan bewust moeten zijn dat onderzoek uiteindelijk moet leiden tot toegankelijkheid van het middel voor de patiënt. In een vroeg stadium kan al nagedacht worden over samenwerkingen en zaken als dataeigenaarschap, patentaanvragen. Sibren van den Berg geeft aan dat onderzoekers terechtkunnen bij partijen zoals Medicijn voor de Maatschappi, NFKC en A15 apotheek voor vroegtijdig advies over het registratietraject en het faciliteren van samenwerking met de juiste partijen. Bovendien wordt geopperd dat academische centra zelfvoorzienende onderzoeksfondsen, zoals bijvoorbeeld in de VS, moeten opzetten, zodat ze minder afhankelijk zijn van subsidies. Te Loo werpt tegen dat het verkrijgen van financiering voor zeldzame ziekten zeer moeizaam is en dat onderzoekers vaak clinici zijn, die in hun eigen tijd onderzoek moeten uitvoeren en daardoor weinig tijd en energie overhouden voor andere zaken.
Er wordt geconcludeerd dat een informatiepunt voor onderzoekers met vragen omtrent registratie wenselijk zou zijn.
Tjoeng vraagt of het zin zou hebben om een gezamenlijk fonds te creëren voor middelen die een enorme kostenreductie beloven. Sahar van Waalwijk geeft aan dat een dergelijk fonds er al is, omdat zorgverzekeraars budget beschikbaar hebben gesteld, zoals TREATMEDS voor dure geneesmiddelen. Daarnaast roept ze onderzoekers op om vroeg in het onderzoeksproces contact met de zorgverzekeraars te zoeken, omdat medicatie soms al binnen de studie vergoed kan worden.
Tot slot, stipt ze het belang van Europese samenwerking aan, om problemen bij studies omtrent recruitment, lange trials en weinig patiënten te vergemakkelijken en verzoekt ze ZonMw om daarvoor een groot platform te faciliteren.
Mathieu Tjoeng bedankt het publiek voor de suggesties via de Mentimeter tool en geeft aan dat die uitvoerig geanalyseerd zullen worden. Hij bedankt de sprekers en panelleden en concludeert dat er veel ambitie en enthousiasme is vanuit alle partijen om tot een oplossing te komen van dit maatschappelijke probleem. Een link wordt gelegd met het FAST initiatief. De ‘troubleshooting desk’ van FAST zal per 12 April 2022 worden opengesteld: www.fast.nl.