Schulden, sociaal isolement, psychische nood, opvoedonmacht: in multiprobleemgezinnen stapelen de problemen zich op. Zonder effectieve hulp is de kans groot dat de gezinssituatie steeds verder ontspoort. Des te belangrijker is het om te weten welke hulp wanneer in welke situatie het beste werkt. Dat zoekt het consortium Multiprobleemgezinnen en zware opvoedproblemen uit.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg schat in een achtergrondstudie in (uitgegeven in 2012) dat Nederland zo’n 70.000 multiprobleemgezinnen telde. Volgens de definitie kampen dergelijke gezinnen langdurig met sociaaleconomische en psychosociale problemen. In de praktijk leven veel multiprobleemgezinnen van een uitkering en hebben ze schulden. Deze armoede gaat vaak hand in hand met sociaal isolement en psychosociale klachten bij gezinsleden. Voor de hulp aan deze gezinnen kunnen hulpverleners en gemeenten nu kiezen uit 30 interventies uit de Databank Effectieve Interventies (DEI) bij het NJi. Maar over hoe de interventies precies werken, welke elementen de doorslag geven en welke overlap er is, is te weinig bekend, vertelt projectleider Danielle Jansen van het UMCG.
Acht interventies onder de loep
Om hierin duidelijkheid te scheppen hebben onderzoekers van het consortium Multiprobleemgezinnen en zware opvoedproblemen eerst op basis van een literatuurstudie de 8 meest veelbelovende interventies geselecteerd. De bewezen effectiviteit ervan varieert van ‘enige aanwijzingen’ tot ‘sterke aanwijzingen’. In de handleidingen van deze interventies zoeken de onderzoekers de potentieel werkzame elementen op. Daarmee stellen ze een taxonomie op, waarmee hulpverleners van jeugdzorg- en ggz-organisaties hun werk gaan scoren. Maandelijks leggen de hulpverleners vast welke elementen uit welke interventie ze wanneer en bij welke problematiek toepassen.
‘Straks is het snel duidelijk met welke hulp multiprobleemgezinnen het beste geholpen zijn’
Kosteneffectiviteit
Het is een uitdaging om tijdig voldoende jongeren en gezinnen te werven die aan het onderzoek mee willen doen, zegt Jansen. Zij vullen aan het begin en het einde van de behandeling en 3 maanden na beëindiging van de behandeling een vragenlijst in. Die gegevens zijn nodig voor de effectmeting en vergelijking van de werkzaamheid van de elementen. De ouders en de jongeren beantwoorden ook vragen over het totale zorggebruik van de jongeren en eventueel arbeidsproductiviteitsverlies als gevolg van gezinsproblemen. Met die gegevens krijgen de onderzoekers meer inzicht in de kosteneffectiviteit van de (combinaties van) elementen. Dat is belangrijke informatie voor adviezen aan beleidsmakers.
Hulp verbeteren en verantwoorden
Meedoen aan het onderzoek kan een praktijkinstelling veel inzicht in de eigen werkpraktijk opleveren, zegt Jansen. ‘Wij kunnen straks per zorgorganisatie laten zien welke jongeren ze helpen, met welke interventies en met welk effect, uitgesplitst naar de afzonderlijke elementen.’ Daarmee kan de organisatie haar hulp verbeteren en haar werk bovendien beter verantwoorden bij gemeenten. Aan het eind van het project geven we een advies: bij een gezin met deze problemen is het wenselijk minimaal deze combinaties van elementen aan te bieden.’
Prototype
De onderzoekers gebruiken de opgedane kennis over de belangrijkste werkzame elementen om een prototype samen te stellen. ‘Daar willen we de 22 interventies in de DEI waarvan de effectiviteit onvoldoende duidelijk is, aan toetsen,’ verklaart Jansen. ‘Sommige bevatten misschien nauwelijks of geen werkzame elementen. Over onze resultaten brengen we advies uit aan het NJi.’ Straks is hulpverleners en gemeenten snel duidelijk met welke hulp multiprobleemgezinnen het beste geholpen zijn.
Het consortium Multiprobleemgezinnen en zware opvoedproblemen
De uitdaging
Met meer kennis kan de steun en hulp aan kinderen met probleemgedrag en hun gezinnen effectiever worden. Voor deze kennisvergroting is het programma Effectief werken in de jeugdsector van ZonMw opgezet. Onderzoek in de afgelopen 10 jaar heeft veel inzicht opgeleverd in de werkzaamheid van afzonderlijke interventies. De resultaten zijn gebundeld in de publicatie ‘En… werkt het? 10 jaar onderzoek naar zorg voor de jeugd’. De Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi bevat nu meer dan 220 interventies voor hulp bij opgroeien en opvoeden. In de praktijk worden er nog tal van varianten uitgevoerd. Alle interventies afzonderlijk op effectiviteit onderzoeken is niet haalbaar en niet zinvol. Bovendien: vaak laten de randvoorwaarden van geld en tijd niet toe dat een bewezen effectieve interventie precies zo wordt uitgevoerd als deze is bedoeld en onderzocht. Dit gegeven én de huidige ontwikkelingen in de jeugdhulp maken het des te urgenter dat er meer duidelijkheid komt over welke onderdelen er toe doen, bij welk probleem, op welke manier en in welke volgorde.
De consortia van het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector
In de 6 consortia van het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector slaan onderzoekers en praktijkinstellingen nieuwe wegen in. In vervolg op eerder onderzoek naar de effectiviteit van individuele interventies, staat nu een aantal grotere inhoudelijke thema’s rond opgroeien en opvoeden centraal. Het totale traject moet kennis opleveren over welke (delen van) interventies wanneer, bij wie en door wie het beste ingezet kunnen worden. Vertrekpunt daarbij zijn de werkzame elementen van bewezen effectieve interventies. De uitkomsten moeten bijdragen aan een nog effectievere praktijk en betere hulp voor kinderen en gezinnen. Alle consortia hebben een voorstudie uitgevoerd. In een kennisoverzicht hebben ze de actuele stand van zaken van effectiviteitsonderzoek op de 6 thema’s beschreven. Dit overzicht is het uitgangspunt voor het lopende vervolgonderzoek.
Het consortium Multiprobleemgezinnen en zware opvoedproblemen
In het consortium werken het UMCG, de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen, Praktikon, Radboud Universiteit, NJi, en het Samenwerkingsverband Effectieve Jeugdzorg Nederland (SEJN) samen. Contacten zijn er ook met de kenniscentra die de interventies beheren. Zo’n gevarieerde samenstelling levert een sterk consortium op en is nodig omdat het om complexe onderzoeksvragen gaat. Elke organisatie brengt andere noodzakelijke expertise en ervaringen in. Ook is hierdoor een netwerk in alle regio’s van het consortium. Verschillende praktijkinstellingen werken als uitvoerders mee aan het eigenlijke onderzoek.
Het onderzoek
De onderzoekers onderbouwen en verfijnen een eerder door de consortia opgestelde taxonomie (scoringslijst voor potentieel werkzame elementen waarop interventies gescoord kunnen worden). Ze analyseren hiervoor de handleidingen van de 8 interventies die in de eerste fase zijn geselecteerd op basis van kennis over de werkzaamheid van de elementen. Deze interventies zijn: Multisysteemtherapie (MST), Parent Management Training Oregon (PMTO), Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG), 10 voor Toekomst, Gezin Centraal, MultiDimensional Family Treatment (MDFT), Families First en Triple P (niveau 4 en 5). Onderzoekers toetsen deze bijgestelde taxonomie in gesprekken met hulpverleners en medewerkers van kenniscentra, waarna medewerkers van praktijkinstellingen hun handelswijze met de definitieve lijst gaan scoren. Zij werken met verschillende groepen jongeren en verschillende soorten probleemgezinnen.
Samenwerking met andere consortia
Met de overige consortia uit het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector is sprake van overleg, afstemming en waar mogelijk samenwerking. Het onderzoekswerk van bepaalde consortia heeft sterke raakvlakken. Soms is er sprake van overlap, qua onderzoeksonderwerpen, interventies en samenwerkende organisaties. Zo stemt het consortium Multiprobleemgezinnen af met het consortium ADHD en druk gedrag vanwege overlap in de interventies die voor beide thema’s gebruikt worden. Een aantal consortiummedewerkers is bij meerdere consortia betrokken. Onderzoekers en projectleiders ontmoeten elkaar ook bij bijeenkomsten die ZonMw belegt en promovendi hebben onderling contact. Een medewerker van het UMCG is aandachtsfunctionaris kosteneffectiviteit en coördineert het onderzoek op dit terrein.