Man-vrouwverschillen in het ontstaan van depressie: voorkomen door begrijpen

Vrouwen hebben een grotere kans om depressief te worden dan mannen. Waarom dat zo is, is nog niet geheel bekend. Daardoor weten we ook niet goed hoe we depressies kunnen voorkómen bij mannen en vrouwen. Dit project geeft meer inzichten in de man-vrouwverschillen in depressie.

Hoe zijn sekse en gender geïntegreerd binnen het project Man-vrouwverschillen in het ontstaan van depressie: voorkomen door begrijpen? Projectleider Tineke Oldenhinkel vertelt erover.

Wat was de belangrijkste onderzoeksvraag, en welke rol zouden sekse of gender gerelateerde aspecten daarin kunnen spelen?

‘Depressie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De centrale vraag in ons project was in hoeverre sekseverschillen in het ontstaan van depressie verklaard kunnen worden door gender-gerelateerde factoren, dus de individuele en sociale factoren die met sekse samenhangen. De achterliggende gedachte hiervoor was dat genderkenmerken vaak beter veranderbaar zijn dan seksekenmerken en daardoor mogelijk meer aanknopingspunten bieden voor preventie. Ook wilden we nagaan of risicofactoren voor depressie een andere rol spelen bij mannen dan bij vrouwen, hetgeen aanleiding zou kunnen zijn voor genderspecifieke preventiestrategieën.’

Hoe heb je sekse en/of gender geoperationaliseerd binnen dit project?

‘Sekse is in dit project geoperationaliseerd als het geslacht waarmee de onderzoekdeelnemers waren ingeschreven in de gemeentelijke registers. Gender werd niet geoperationaliseerd als één samengesteld concept, maar als alle mogelijke gezondheidsgerelateerde, psychologische en sociale kenmerken van jonge adolescenten die geslachtsverschillen vertonen en potentieel relevant zijn voor het ontstaan van een depressieve stoornis. Deze factoren betroffen onder meer sociodemografische factoren, vroege indicatoren van psychopathologie, ouderlijke psychopathologie, opvoedingskenmerken, de somatische gezondheid, ontwikkelingsfactoren zoals perinatale complicaties, stressvolle gebeurtenissen, persoonlijkheidskenmerken, intelligentie en schoolprestaties, sociale vaardigheden, de omgang met leeftijdgenoten, fysieke activiteit en vrijetijdsbesteding.

Uit dit overzicht blijkt dat de nadruk meer lag op de algemene psychologische en sociale context waarin jongens en meisjes opgroeien, dan specifiek op zaken als genderidentiteit, genderrelaties en gendernormen; deze gegevens ontbraken grotendeels in de dataset. Deze thema’s stonden tijdens de meting van de risicofactoren (rond de eeuwwisseling) minder in de belangstelling dan nu. Daarbij spelen ze (deels) bij kinderen en jonge adolescenten een andere rol dan op oudere leeftijd.’

Welke onderdelen in de operationalisatie van sekse en/of gender werkten goed? En welke minder goed?

‘Onze operationalisatie van sekse was gebaseerd op bevolkingsregisters, niet op meer proximale en dynamische sekse-gerelateerde gegevens zoals (schommelingen in) geslachtshormonen. Onze operationalisatie van gender was vrijwel volledig ‘data-driven’: we onderzochten van een zeer groot aantal mogelijke risicofactoren welke daarvan de geslachtsverschillen in het ontstaan van depressie het beste voorspelden. Een voordeel van deze aanpak is dat het kan leiden tot verrassende resultaten, zoals de bevinding dat meisjes niet in alle opzichten hoger scoorden op risicofactoren voor depressie dan jongens: ze scoorden ook hoger op een aantal beschermende factoren. Een nadeel is dat kenmerken die inhoudelijk dicht bij de uitkomstmaten liggen (bijvoorbeeld vroege uitingen van psychopathologie) weliswaar de meeste variantie verklaren, maar niet noodzakelijkwijs het relevantst zijn voor preventie. Een ander nadeel van ons design is dat we ons richtten op gender-gerelateerde factoren tijdens de vroege adolescentie, wanneer genderrollen nog niet hun volle wasdom hebben bereikt.’

    Welke tips wil je meegeven aan andere onderzoekers om sekse en/of gender te integreren in hun onderzoek?

    Mijn 5 tips voor onderzoekers:

    1. Vraag niet alleen naar sekse, maar ook naar ervaren gender op een non-binaire manier.
    2. Voor de operationalisatie van gender bestaan vooralsnog geen algemene richtlijnen. Vermeld daarom expliciet welke operationalisatie je kiest en waarom.
    3. Wees terughoudend met het gebruik van samengestelde gendermaten. Zeker wanneer deze elementen bevatten die niet direct aspecten van gender betreffen, maar geassocieerde kenmerken. Associaties met een heterogene maat zijn moeilijk interpreteerbaar en reproduceerbaar.
    4. Houd rekening met leeftijdseffecten: gender verandert van betekenis over de levensloop.
    5. Het is eenvoudig te verdwalen in het genderbos. Houd steeds de rationale en doelstelling van de eigen studie voor ogen bij het bepalen van wat haalbaar en wenselijk is t.a.v. de integratie van sekse en/of gender.