Wat zijn de effecten van de inrichting van de leefomgeving op gezondheid, duurzaam (on)gezond gedrag, en deelname aan de samenleving? Daarover is nog maar weinig bekend. Om daar verandering in te brengen, doen zeven consortia onderzoek naar de gezonde leefomgeving.
Groen in de wijk lijkt een positieve invloed op gezondheid te hebben. Maar hoe werkt dat precies? En wat voor soort groen is dan nodig? En hoe kun je de leefomgeving zo inrichten dat mensen meer bewegen en ze makkelijker kunnen meedoen in de samenleving? In Maak Ruimte voor Gezondheid gaan professionals uit praktijk, beleid en wetenschap uit verschillende vakgebieden samen op zoek naar antwoorden.
In de eerste fase, die eind 2019 werd afgerond, maakten de consortia een kennisagenda waarin ze beschreven welk lokaal/regionaal probleem ze willen aanpakken en op welke daaruit voortvloeiende vragen ze antwoorden willen hebben. Uit deze kennisagenda zijn een aantal vragen geselecteerd die ze gaan beantwoorden in fase 2 van hun project. Om de leercurve zo steil mogelijk te maken, delen de netwerken hun ervaring ook onderling in een leernetwerk.
Groen in de wijk kan bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Hoe vergroen je de woonomgeving van kwetsbare burgers zodanig dat zij daar het meeste baat bij hebben?
Mensen met een groene woonomgeving zijn gezonder en leven gemiddeld langer. Vooral bewoners van armere buurten hebben baat bij groen. Zeker als ze er actief bij betrokken zijn en er gebruik van maken. Maar juist in die buurten is minder groen aanwezig en/of is dit van slechtere kwaliteit. Nijmegen en Arnhem willen daar verandering in brengen.
PARTIGAN onderzoekt samen met bewoners hoe hun omgeving groener kan worden ingericht en hoe je het gebruik ervan kunt stimuleren. Ook wil het team meer inzicht krijgen in het effect van groen op het welzijn en de gezondheid van de bewoners.
Het PARTIGAN-consortium bestaat uit Wageningen University & Research, Vrije Universiteit Amsterdam - Psychologie, Radboud Universiteit - Geesteswetenschappen, Pharos, Gemeente Arnhem, Gemeente Nijmegen, Staatsbosbeheer, IVN - Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid, Bindkracht10, Groen Arnhem, Provincie Gelderland, GGD Gelderland-Zuid, Opbouwwerk Nijmegen.
Coördinatie en regie is in handen van een kernteam dat bestaat uit vier onderzoekers van WUR. De partners werken op verschillende onderdelen samen. De onderzoekers krijgen bijvoorbeeld hulp van Pharos bij het aanpassen van een vragenlijst voor de doelgroep, en van de GGD of gemeente om de vragen in lijn te brengen met bestaande monitors. GroenArnhem en het IVN steunen juist weer bij de netwerk- en communicatietaken, en beide gemeenten selecteren samen met het kernteam de onderzoekslocaties. Tijdens consortiumbijeenkomsten stemmen de partners samen de activiteiten af.
Het consortium deelt kennis in een lerend netwerk waarin ook de groen-, gezondheids- en maatschappelijke partners deelnemen.
Het project bestaat uit twee fasen.
In de eerste fase heeft het onderzoeksteam een regionale kennisagenda opgesteld die aansluit bij de kennisbehoefte van de gemeenten Arnhem en Nijmegen. Dit deden ze door middel van een literatuurstudie en bijeenkomsten met sleutelfiguren, initiatiefnemers, betrokken bewoners en wijkregisseurs. Ook hield het team interviews en gesprekken met inwoners met lage SES en projectleiders van groene initiatieven en welzijnswerk.
De tweede fase bestaat uit een aantal deelonderzoeken
Doelgroep van dit project zijn bewoners met een lage sociaaleconomische status, actieve bewoners en groene burgerinitiatieven. De doelgroep is voornamelijk bereikt via al bestaande en net gestarte groene burgerinitiatieven (met deelnemers uit de doelgroep) en het welzijnswerk.
Het project heeft tot nu toe een kennisagenda opgeleverd met daarin een conceptueel model rond gebruik van groen en gezondheidseffecten ervan.
Ook is het plan om het netwerk rond groeninitiatieven in Arnhem en Nijmegen te versterken met consortium Space2Move dat ook onderzoek doet in Arnhem en Nijmegen.
De belangrijkste conclusie uit de afgeronde casestudie: burgerparticipatie bij de inrichting van groen heeft een positieve invloed op het gebruik en de waardering ervan en bevordert het gevoel van eigenaarschap. Participatie leidt echter niet automatisch tot toegenomen sociale gezondheid zoals ontmoeting en buurtcohesie
Uit dit onderzoek naar het gebruik van de vijf parkjes blijkt ook dat de kwaliteit van groen niet altijd hoeft te leiden tot actief gebruik. Parkjes worden ook gewaardeerd om hun aanzicht en natuurfunctie.
En bepaald gebruik kan zorgen voor een hogere of lagere waargenomen kwaliteit van het parkje: een parkje wordt bijvoorbeeld beter gewaardeerd als er veel mensen doorheen lopen.
(Bij Concrete producten vind je de samenvatting van de resultaten).
Uit de gesprekken die met groene initiatieven zijn gevoerd tijdens de Covid-19-crisis, blijkt dat groene initiatieven ten eerste bovengemiddeld in staat zijn om hun activiteiten voort te zetten en dus de doelgroep te bereiken, en ten tweede aandacht krijgen uit een nieuwe hoek: mensen die juist nu op zoek gaan naar lokaal en gezond voedsel.
Beoogd resultaat is inzicht krijgen in hoe je wijken zo kunt vergroenen en nieuwe groengebieden in de leefomgeving zo kunt aanleggen dat dit het gebruik van groen bevordert en daarmee gezondheidsachterstanden terugdringt. Hierbij staat de actieve rol van bewoners centraal: bij afronding van het project is er kennis over wat bewoners motiveert om met of in het groen bezig te gaan, en wat dit betekent voor hun gezondheid.
In de regio Eindhoven (SRE) ontwikkelt consortium GELIJK ontwerpprincipes voor een slimme leefomgeving waarin iedereen kan meedoen. Met als beoogd resultaat: een ‘gezonde wijk van de toekomst’.
Hoe bouw je een nieuwe wijk die zowel inclusief als slim is? Een wijk waarin wordt geïnvesteerd in de bewoners, de gemeenschap, de gebouwen en de voorzieningen, zodat er meer sociale cohesie is, minder eenzaamheid is en iedereen mee kan doen, ook de meest kwetsbare bewoners?
Consortium GELIJK wil de ontwerpprincipes voor zo’n sociaal gezonde wijk in co-creatie met bewoners ontwikkelen en gebruikt daarvoor een nieuw te bouwen slimme wijk in regio Eindhoven als living lab. Naast ruimtelijke richtlijnen en praktische oplossingen, wil GELIJK ook handvatten opstellen voor integrale samenwerking rondom het maken van een ontwerp.
Het consortium GELIJK bestaat uit TU Eindhoven (penvoerder), Tranzo Tilburg University, Stichting Brainport Smart District, Gemeente Helmond, GGD Brabant Zuidoost, Coöperatie Slimmer Leven 2020, Peel Duurzaam Gezond en InnoSportLab Sport & Beweeg, en een lokale woningcorporatie en zorgorganisatie in regio Eindhoven.
Het Empathisch Ontwerp Framework vormt de basis voor het ontwikkelen van ontwerpprincipes voor een nieuwe wijk waarin ruimtelijke, sociale en technologische aspecten geïntegreerd worden. Met bestaande locaties als ‘living lab’ richt GELIJK zich op het ontwerpen van een ‘slimme’ wijk waarin technologische ontwikkelingen een belangrijke rol spelen, en waarin vooral ook de leefbaarheid van de ‘normale’ woonomgeving cruciaal is en geborgd moet zijn. Daarom worden de toekomstige bewoners, met name de kwetsbare groepen, nauw bij het project betrokken. Met het Empathisch framework wordt het ontwerpproces vanuit het perspectief van de gebruikers opgesteld, zodat de wijk wezenlijk aansluit bij hun behoeften.
Het framework kent vier fasen: Verkennen, Vertalen, Verwerken en Valideren, die ten grondslag liggen aan het opstellen van de vier kennisvragen binnen GELIJK.
De verkenningsfase (2018-2019) was gericht op het exploreren van het probleemveld met als centrale vraag: ‘Wat is een gezonde slimme wijk?’. Daaruit kwam met name naar voren dat het sociale aspect van gezondheid van essentieel belang is, vooral voor kwetsbare doelgroepen in de wijk. Vervolgens is er een studie gedaan naar passende woningtypologieën, voorzieningen en ontmoetingsplekken die in deze sociaal gezonde nieuw te bouwen wijk gerealiseerd moeten worden. Om tot een door alle partijen gedragen kennisagenda te komen, is op basis van de ruimtelijke context en de behoeften en opgestelde prioriteiten van de stakeholders een ‘kennisagenda’ opgesteld: ‘Het Kompas van gezonde slimme wijken. Een framework voor de ontwikkeling van een nieuwe gezonde en inclusieve wijk’.
In de tweede fase van het project (2019-2021) staat het vertalen en verwerken van de kennisvragen in de kennisagenda centraal en wordt gewerkt aan het meetbaar maken van de indicatoren waarmee een sociaal gezonde wijk gerealiseerd kan worden. Afhankelijk van de onderzoeksfase worden er naast de gebruikelijke methoden, zoals interviews en best practices, ook creatieve (bijvoorbeeld photovoice en Lego serious play), collaboratieve (zoals Asset-Based Community) en digitale (Digtal Twin, VR) methoden toegepast.
Collaborative Innovation Research zorgt ervoor dat alle stakeholders integraal worden betrokken bij het proces van de nieuwe wijk. Hierbij is gebruik gemaakt van de Evidence Informed Methode waarin kennis en expertise van stakeholders uit praktijk, beleid en wetenschap bij elkaar zijn gebracht.
Binnen het empathisch ontwerpen ligt de focus op het begrijpen van de eindgebruiker – het in de schoenen staan van de eindgebruiker – en op basis daarvan het ontwerp van de wijk maken. Ook de kwetsbare bewoners moeten zich thuisvoelen in de nieuwe slimme wijk waarin veel technische innovaties worden verwerkt. Het project focust zich daarom op mensen met een lage sociaaleconomische status. Deze doelgroep werd benaderd via de betrokken woningcorporaties.
Het project heeft tot nu toe een kennisagenda opgeleverd voor het ontwikkelen van een nieuwe slimme wijk, die sociaal gezond is. Deze kennisvragen zijn vertaald naar een tool om in de praktijk toe te passen. Het gaat om een aantal draaibare schijven. Door te draaien aan een schijf worden de definities van een nieuwe, slimme, sociale en inclusieve wijk, de geleerde lessen uit goede praktijkvoorbeelden én de kennisvragen zichtbaar.
Ook is er een overzicht van mogelijke ruimtelijke interventies opgesteld om ontmoeten en inclusie in de woonomgeving te verhogen.
Daarnaast wordt in een PhD-onderzoek (TU/e) gewerkt aan het ontwikkelen van een ‘Digital Twin’ van de te realiseren wijk. Dit is een onderdeel van een co-creatie tool met als doel om samen met bewoners tot een ontwerp te komen. Via deze methode kunnen bewoners zich in een 3D-omgeving een beeld vormen van de nieuwe technologie in hun toekomstige wijk en daarop reageren.
Ten slotte wordt er in Graduation studio’s door masterstudenten van Bouwkunde (TU/e) gewerkt aan praktische design solutions als vertaling van bovengenoemde indicatoren. Deze ontwerpoplossingen kunnen als uitgangspunt dienen voor de architect om deze wijk te ontwerpen.
Beoogde resultaten zijn een set ruimtelijke ontwerprichtlijnen en praktische oplossingen voor woonvormen, voorzieningen en ontmoetingsplekken in een sociaal gezonde wijk waarin slimme technologie een prominente rol speelt.
Ook wordt een eerste set van handvatten voor het stimuleren van integrale samenwerking tussen de betrokken partijen opgesteld.
GELIJK wil hiermee een Kompas opleveren met ontwerp- en realisatierichtlijnen voor een nieuwe slimme wijk waarin mensen met lage sociaaleconomische status zich thuis voelen.
Hoe ondersteun je gemeenten en GGD’en om gezondheid mee te nemen in het ruimtelijk beleid en de omgevingsvisie, zodat er meer ruimte is voor sociaal contact, bewegen en participatie?
Met de komst van de Omgevingswet krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving. Dit roept verschillende vragen op. Hoe werken de relevante disciplines en organisatie daarin samen? En hoe moet je de omgeving inrichten om gezondheidsgedrag, meedoen in de samenleving en gezondheid te bevorderen?
Het Zuid-Limburgse consortium Ruimte maken voor Gezondheid In De Stad (RuimteGIDS) wil kennis genereren over het creëren en behouden van een (positief) gezonde leefomgeving. Het gaat daarvoor meedraaien in vier ruimtelijke planningsprojecten in Maastricht en Kerkrade. De nadruk ligt op participatie van de burger en de samenwerking tussen betrokken partijen.
Consortium RuimteGIDS bestaat uit een kernteam van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Universiteit Maastricht – Gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht – ICIS, Zuyd Hogeschool, GGD Zuid-Limburg, Gemeente Maastricht en Gemeente Kerkrade, aangevuld met lokale partners: Projectbureau A2 Maastricht, gemeenten Maastricht en Kerkrade, provincie Limburg, wooncorporaties, IBA Parkstad, advies- ontwerp- en onderzoeksbureaus en Stadsnatuur Maastricht.
In de consortiumstructuur opereert het kernteam als motor door het uitvoerende werk te doen, de stuurgroep actief te betrekken en te informeren over de voortgang. Het kernteam is ook een bruggenbouwer tussen de verschillende partijen en zorgt voor uitwisseling van kennis en ervaring. De stuurgroep levert een actieve bijdrage op belangrijke momenten om draagvlak te waarborgen.
Elkaars taal leren spreken kost tijd, maar het is waardevol die extra inspanning te leveren om elkaars terminologie te leren kennen, zodat je elkaar sneller en beter begrijpt. Ook in figuurlijke zin. Als bouwbedrijven, ontwerpers, woningcorporaties, gemeente en bewoners samen overleggen over een ruimtelijk ontwerp wordt duidelijk dat alle partijen in feite (grotendeels) dezelfde doelen hebben, maar andere barrières en mogelijkheden zien om die doelen te bereiken. Die barrières en mogelijkheden met elkaar delen, kan niet alleen leiden tot meer instemming en begrip, maar ook tot een mooier ontwerp.
Het project bestaat uit twee fasen. In de eerste fase is een Kennisagenda opgesteld met als hoofdvraag: Hoe ondersteun je gemeenten en GGD’en om gezondheid mee te nemen in het ruimtelijk beleid en de omgevingsvisie. De projecten richten zich daarbij vooral op het faciliteren van sociaal contact, het creëren van mogelijkheden voor lichaamsbeweging en het stimuleren van participatie.
Om de kennisagenda op te stellen zijn verschillende methodieken gebruikt, zoals velddagen met partners, in gesprek gaan met professionals via ‘veldhospitaals’, een antropologische blik op de buurt en het gedrag van de inwoners bestuderen, door als onderzoeker drie maanden in de wijk te gaan wonen.
Het consortium is als kennispartner betrokken bij vier projecten: twee participatief ingestoken projecten in Kerkrade en twee projecten in Maastricht: de Groene loper en de Blauwe loper. Voor fase 2 wordt rond elk project een leergemeenschap met universiteit, hogeschool, GGD, gemeente, bewoners en andere betrokken partijen gevormd. De afgelopen maanden heeft het consortium veel tijd besteed aan een stakeholderanalyse, zodat de juiste mensen aan tafel zitten en er een gedragen, gezamenlijke leeragenda is. Bewoners worden nauw betrokken bij de planvorming onder meer door het maken van een participatief ontwerp volgens de methodiek van participatief actie-onderzoek. RuimteGIDS monitort de effectiviteit van deze aanpak en meet na realisatie van de ingrepen wat de gezondheidseffecten zijn.
Het team heeft kennisvragen opgehaald uit alle relevante Zuid-Limburgse sectoren uit de praktijk. Daardoor is niet alleen een nog breder gedragen kennisagenda ontstaan, maar hiermee werden meteen relevante en mogelijke nieuwe partners geïdentificeerd en op de hoogte gebracht. Dat maakte ook enkele synergiën zichtbaar voor toekomstige samenwerking.
Doelgroep van dit project zijn betrokken bewoners en professionals.
Voor het vinden van professionals schakelde het team het bestaande netwerk van onder andere GGD en gemeente in om de juiste personen te bereiken en te stimuleren. Voor inwoners bezochten de onderzoekers bijeenkomsten van inwonersgroepen. Zowel bij professionals als bij inwoners werd ook de sneeuwbalmethode gebruikt: de contactpersoon vragen naar mogelijk andere geïnteresseerden.
Het project heeft een Kennisagenda opgeleverd (zie ‘Concrete Resultaten’).
Verschillende partijen zijn zeer gemotiveerd om gezondheid als thema mee te nemen in de ruimtelijke planning. Ook raken veel bestaande stedelijke interventies, programma’s en plannen het onderwerp gezondheid. Dat biedt ruimte voor waardevolle synergieën (bijvoorbeeld meerwaarde in samenwerking) en 'meekoppelkansen' (bijvoorbeeld initiatieven op gebied van duurzaamheid koppelen aan gezondheid). In Maastricht wordt bijvoorbeeld al jaren veel aandacht geschonken aan duurzame vormen van mobiliteit, met voorrang voor wandelaars en fietsers. De betrokken partijen zijn zich er niet altijd evenveel van bewust dat de ingrepen op het gebied van duurzame mobiliteit ook een bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid van inwoners in een bepaald gebied. Soms is daarvoor alleen nodig dat partijen (bv. marktpartijen, woningcorporaties, gemeente) zich meer verenigingen in het vormgeven van de leefomgeving, bijvoorbeeld via een betere planning van de infrastructuur (wandel- en fietspaden).
De transdisciplinaire en actiegerichte onderzoeksbenadering is erop gericht om voor gemeenten en professionals bruikbare en toepasbare kennis te genereren en verspreiden. De ambitie is een interactieve Ruimtegids op te leveren: een digitale gids met concrete ontwerpprincipes en geleerde lessen over samenwerking bij ruimtelijk (her)ontwerp.
Utrecht gaat flink bijbouwen in de stad. Hoe kun je met ingrepen in de fysieke en sociale omgeving sociaaleconomische gezondheidsverschillen tussen wijken verkleinen? En hoe evalueer je dat?
In Utrecht bestaan forse gezondheidsverschillen tussen wijken. De komende jaren zal het aantal inwoners flink toenemen en zijn er dus meer woningen nodig. Deze “inbreiding” vindt vooral plaats in de wijken waar de gezondheid gemiddeld slechter is. De gemeente wil weten welke maatregelen in de leefomgeving bijdragen aan de bevordering van de gezondheid van kwetsbare inwoners en de sociale cohesie in de buurt.
Consortium IGLO Utrecht wil de gezondheidseffecten van veranderingen in de leefomgeving onderzoeken en daarnaast kennis en ervaring opdoen over hoe dit op een innovatieve manier kan worden onderzocht, bijvoorbeeld door gebruik te maken van systeemmodellen en data cubes. IGLO Utrecht vertaalt samen met beleidsmakers, uitvoerende partners en bewoners deze onderzoeksresultaten naar handvatten voor beleid en praktijk.
Het kernteam van IGLO Utrecht bestaat uit de Universiteit Utrecht, het UMCU en de gemeente Utrecht, aangevuld met relevante partners als Stichting Utrechtse Woningcorporaties, RIVM, Hogeschool Utrecht, Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra, architectenbureau PosadMaxwan en Staatbosbeheer.
In fase 2 worden de gezondheidseffecten geëvalueerd van concrete ingrepen in de leefomgeving die door partners uit het consortium worden uitgevoerd in Overvecht, Utrecht. Hiervoor heeft het kernteam, naast het regelmatige overleg met het hele consortium op strategisch managementniveau, nu ook veel vaker en intensiever contact met hun collega’s die werken aan de uitvoering in de wijk Overvecht.
Het project bestaat uit twee fasen.
In fase 1 is een kennisagenda opgesteld op basis van de kennisbehoefte van de consortiumleden in combinatie met een wetenschappelijk overzicht van kennishiaten op het terrein van gezondheidseffecten van (ingrepen in) de leefomgeving. De kennisagenda heeft als hoofdvraag: “welke maatregelen in de leefomgeving die worden genomen in de context van inbreiding, dragen bij aan de bevordering van de gezondheid van kwetsbare bewoners?”
Ook heeft het consortium criteria opgesteld voor wat moet worden verstaan onder ‘potentieel kansrijke interventies’, en is er een overzicht gemaakt van casussen die de komende jaren in Utrecht uitgevoerd gaan worden. In gezamenlijk overleg zijn er vier concrete gebiedsontwikkelingen geselecteerd, die in fase 2 zullen worden bestudeerd.
In fase 2 gaat het team bestuderen of veranderingen in de gebouwde en sociale omgeving leiden tot kleinere verschillen in gezondheid tussen wijken, door:
a) beter te begrijpen hoe deze veranderingen met elkaar samenhangen en leiden tot gezondheidsverschillen,
b) te experimenteren hoe de (beleving van de) omgeving gedetailleerd te meten, en
c) te inventariseren wat kansrijke mogelijkheden zijn de omgeving te veranderen.
Deze doelen komen stuk voor stuk aan bod tijdens de vier evaluatiestudies van de gezondheidseffecten van concrete ingrepen in de leefomgeving in Overvecht, te weten:
Om te zorgen dat de onderzoeksresultaten praktisch toepasbaar zijn en aansluiten bij de kennisbehoefte van relevante stakeholders, zoals inwoners, professionals en beleidsmakers, worden deze groepen nauw betrokken bij het interpreteren van de resultaten van het onderzoek en de vertaling hiervan in praktische handvatten voor aanpassingen in de leefomgeving die de gezondheid van kwetsbare inwoners ten goede komen.
Doelgroep van dit project zijn de bij de ingrepen betrokken (kwetsbare) bewoners.
In fase 2 bestudeert het consortium hoe de gezondheid van inwoners van Overvecht verandert door de onder Aanpak genoemde vier ingrepen in hun leefomgeving, met speciale aandacht voor de gezondheid van kwetsbare inwoners.
De uitvoering van de ingrepen verloopt gefaseerd. Voorjaar 2020 stond met name in het teken van het opzetten en starten met de evaluatie van de gezondheidseffecten van ‘sociaal renoveren’. De bewoners van de te renoveren 10-hoog flat hebben veel problemen, zoals betalingsachterstanden, beperkte (taal)vaardigheden, gedragsproblemen, etc. Het consortium werkt voor het onderzoek onder de bewoners samen met de betrokken woningcorporatie, sociaal makelaars, de gemeentelijke dienst Werk & Inkomen en de klankbordgroep van bewoners. Zij informeren de onderzoekers nu over de mogelijkheden en belemmeringen van de bewoners en adviseren over de beste manier om hen te interviewen.
Vanwege de coronamaatregelen zijn de plannen voor persoonlijke huisbezoeken en persoonlijke gesprekken vervangen voor telefonische interviews waarvoor goed getrainde interviewers zijn ingezet met veel ervaring in het voeren van gesprekken met bewoners in vergelijkbare achterstandssituaties (veelal ook woonachtig in Overvecht)
Bewoners die anders moeilijk te benaderen zijn, kon iGLO bereiken door aan te sluiten bij de bestaande contacten van professionals die in de wijk werken en ‘mee te lopen’ in de contactmomenten die zij al gepland hebben. Zo zouden de onderzoekers samen met de sociaal makelaars alle bewoners bezoeken en interviewen van een flatgebouw waarin IGLO het sociaal renoveren traject onderzoekt. Vanwege de coronacrisis werden deze plannen herzien en kunnen onderzoekers aanhaken bij een telefoongesprek dat namens de woningcorporatie wordt gevoerd met alle bewoners van dit flatgebouw.
Wat is de invloed van de woonomgeving op de gezondheid van bewoners in naoorlogse wederopbouwwijken. En met welke stedenbouwkundige ingrepen kun je een gezondere leefstijl – en dus betere gezondheid - stimuleren?
De gezondheid van bewoners van naoorlogse wederopbouwwijken, zoals de Groningse wijk Paddepoel, is gemiddeld slechter dan van bewoners van woonwijken uit andere perioden. De stedenbouwkundige opzet van deze wijken speelt hierin een rol. Kun je met stedenbouwkundige interventies dit soort wijken gezonder maken? En zo ook een brug slaan tussen public health en stedenbouwkundig ontwerp?
Consortium UDIHiG onderzoekt hoe architectonisch-stedenbouwkundige interventies een gezondere leefstijl stimuleren en daarmee de gezondheid bevorderen. De bewoners spelen hierbij een belangrijke rol: zij kennen de wijk en weten welke interventies voor hen kunnen werken. UDIHiG gebruikt virtual reality zodat de bewoners de ontworpen interventies kunnen ervaren en evalueren, zonder dat deze interventies direct gerealiseerd hoeven te worden.
Binnen het consortium bestaat het kernteam uit de Rijksuniversiteit Groningen (waar het Kenniscentrum Architectuur, Stedenbouw en Gezondheid is ondergebracht, dat wordt gedragen door de Faculteit der Letteren, de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen en het UMCG), UMC Groningen, gemeente Groningen (waaronder Atelier Stadsbouwmeester), Wijkraad Paddepoel, TU Delft en GGD Groningen. Andere partners in het consortium zijn o.a. WIJS en Platform GRAS.
Het project bestaat uit twee fasen.
In de eerste fase is gekeken naar beschikbare kennis en lacunes. Er is weliswaar al veel kennis over de invloed van de fysieke omgeving op gezondheid, maar de praktische vertaling naar interventies ontbrak: de kennis van de ontwerpende disciplines over het creëren van een gezonde leefomgeving wordt nog niet ingezet. Ook is het toetsen van interventies lastig, omdat ingrepen niet zo eenvoudig uit te voeren zijn.
In een pilot testte het project een werkwijze waarmee beide lacunes konden worden ingevuld. Het consortium koos daarvoor een overzichtelijk vraagstuk: ‘Hoe vergroten we de bereikbaarheid van het winkelcentrum, zodat deze aantrekkelijker wordt voor oudere buurtbewoners om ernaar toe te lopen of te fietsen?’ In de pilot bracht het Atelier van de Stadsbouwmeester Groningen de kennis van de ontwerpers in. Ook werden de bewoners van Paddepoel betrokken bij oplossingen en konden zij mogelijke interventies toetsen en evalueren. Om dit mogelijk te maken werden stedenbouwkundige ingrepen met behulp van virtual reality-brillen getoond aan de bewoners. Zo konden zij op een heel interactieve manier feedback geven op de ontworpen interventies.
Na deze testfase heeft het consortium het project opgeschaald tot de hele wijk. Het project is niet langer alleen gericht op ouderen, maar op oplossingen voor alle leeftijden. Op de nieuwe locaties in de wijk wordt niet alleen het thema gezond bewegen onderzocht, maar ook andere thema’s gerelateerd aan gezond gedrag, zoals sociale ontmoetingen en het bezoeken van groen.
Bewoners, wijkexperts en stedenbouwkundigen denken mee over geschikte locaties in de hele wijk voor deze tweede fase. Net als in de pilot zullen stedenbouwkundige ingrepen voor deze locaties met behulp van virtual reality-brillen aan de bewoners getoond.
Als het mogelijk is om een pilot te doen dan is dit zeker aan te raden. Bij UDIHiG zorgde dat ervoor dat het team met veel ervaring aan de tweede fase kon beginnen. De samenwerking met bewoners kost bijvoorbeeld veel tijd, waardoor het waardevol was om van te voren al te weten wat wel en niet werkt. Zeker omdat het team de relatief nieuwe virtual reality-techniek voor het onderzoek inzet.
Doelgroep van dit project zijn de buurtbewoners.
In UDIHiG zit de voorzitter van de wijkraad van Paddepoel in het kernteam. Hij weet wat voor mensen er in de wijk wonen en hoe die het best kunnen worden benaderd. Daarnaast is het soms nodig om andere bewoners bij het onderzoek te betrekken.
Daarvoor gebruikte het team de volgende methodes:
Hierbij is in de eerste fase op ouderen gefocust. Studenten en organisaties hebben dit als opdracht meegekregen en bij het flyeren zijn woningen gekozen waarvan het bekend is dat er veel ouderen wonen.
Het bleek niet makkelijk om bewoners bij het project te betrekken. Het flyeren heeft zo goed als niets opgeleverd en ook waren ouderen niet door studenten te overtuigen. Wat wel goed werkte, was het benaderen van bewoners via netwerken of personen in de wijk die zij al kenden. Dit komt waarschijnlijk omdat dit, zeker op ouderen, betrouwbaarder overkomt. Ook de betrokkenheid van de wijkraad is cruciaal.
Het project heeft een Kennisagenda opgeleverd. (zie ‘Concrete Resultaten’)
In de pilotfase heeft het onderzoek ontwerpvarianten opgeleverd voor het gebied rondom het wijkwinkelcentrum (Winkelcentrum Paddepoel). Deze ontwerpen zijn tot stand gekomen met o.a. de inbreng van de betrokken bewoners, en besproken met de wijkwethouder. De resultaten zijn gepresenteerd aan de wijk tijdens een bijeenkomst in woonzorgcentrum Bernlef, midden in de wijk.
Ook is er een Summer School georganiseerd bij de RUG (Urban Strategies for Health Promotion), waar het thema van het project centraal stond en waar het project ook een prominente rol had.
De pilot was ook een experiment voor hoe je VR in kunt zetten om bewoners inbreng te laten leveren op ontwerpvraagstukken. Op dit gebied is nu al de nodige kennis en ervaring opgedaan.
De beoogde resultaten zijn:
Bewegen is gezond, niet bewegen is ongezond. Hoe moet je de fysieke ruimte inrichten om mensen die normaal weinig bewegen, toch te stimuleren om dagelijks meer in actie te komen?
Mensen die niet genoeg bewegen verkorten hun levensverwachting en hebben een grotere kans op chronische ziekten. Helaas zijn deze mensen met bewegingsarmoede moeilijk te verleiden om te gaan sporten. Kunnen maatregelen in het fysieke domein, zoals meer groen of een mooi fietspad, mensen aanzetten tot meer en actiever bewegen? En heeft dat een positief effect op de gezondheid?
Space2Move (Arnhem/Nijmegen) gebruikt bestaande projecten, zoals de vergroening van een wijk of de aanleg van een fietspad, om te onderzoeken of dit mensen die weinig bewegen, kan verleiden in beweging te komen. Ook wil het project nagaan of bewegingsarmoede überhaupt wel een relatie heeft met de fysieke omgeving.
Binnen het consortium bestaat het kernteam uit de Radboud Universiteit, Radboud UMC en Bureau Uum. De overige partners zijn GGD Gelderland-Zuid, Gemeente Nijmegen, Provincie Gelderland, Gemeente Arnhem, Health Valley Netherlands, The Economic Board, Staatsbosbeheer, Woningbouwcorporaties Vivare & Talis, ESRI Nederland en BPD gebiedsontwikkeling.
Het onderzoek in het project Space2Move sluit aan bij bestaande initiatieven of vragen die leven bij de maatschappelijke partners, zoals de woningcorporaties en lokale overheden. Omdat Space2Move effecten van ingrepen in de fysieke omgeving wil onderzoeken was het belangrijk regionale projecten te vinden waarbij het mogelijk was om vooraf onderzoek te doen naar het huidige bewegingspatroon en achteraf de effecten van ruimtelijke ingrepen op het bewegingspatroon te meten.
De timing van de interventies is cruciaal voor het onderzoek. Het is daarom belangrijk om goed met de maatschappelijk partners door te spreken welke planning zij voor ogen hebben en of er onvoorziene omstandigheden zijn waar geen controle op is. Blijf daarbij resultaten met elkaar delen en met elkaar communiceren over nieuwe of gewijzigde plannen. Gelukkig duurt het onderzoekproject een aantal jaren waardoor er ruimte is om mee te bewegen met veranderende omstandigheden.
Samen met de stakeholders selecteert het consortium bestaande projecten om te onderzoeken welke effecten ze hebben op beweeggedrag. Dit zijn onder meer de renovatie van de achterstandswijken Kolping en Meijhorst en de aanleg van een nieuwe fietsstraat.
Om te beoordelen welke ingrepen tot meer dagelijks bewegen leiden, hanteert het onderzoeksteam een tweeledige onderzoeksstrategie.
Het is handig om verschillende onderzoeksstrategieën te hanteren, zeker in tijden dat bepaalde onderzoeken minder goed werken vanwege bijvoorbeeld coronamaatregelen.
Doelgroep van dit project zijn bewoners met bewegingsarmoede.
Het bereiken en vinden van de doelgroep met bewegingsarmoede vraagt om een voortdurende inspanning en verschillende strategieën. De onderzoekers zijn de wijk in gegaan voor een huis-aan-huisonderzoek. Ook proberen ze via grote werkgevers in de regio een beeld te krijgen van de doelgroep. Doel van deze aanpak is breed onderzoeken welke mensen bewegingsarmoede hebben, zonder vooraf uit te gaan van bestaande doelgroepindelingen, zoals lage SES of hoge SES.
Blijf met een open blik kijken naar je doelgroep. Bepaal niet a priori wie er binnen de doelgroep valt, maar blijf je doelgroep constant open bekijken.
Het project heeft een Kennisagenda opgeleverd. (zie ‘Concrete Resultaten’)
Er zijn ook enkele onderzoeksresultaten. Uit bestaand onderzoek blijkt vaak dat ‘groen’ uitnodigt tot meer bewegen. Maar wat is groen? Uit pilotinterviews blijkt dat respondenten met bewegingsarmoede vooral ‘bos’ zien als het type groen dat tot bewegen uitnodigt.
Daarnaast is door Space2Move een pilotstudie uitgevoerd als onderdeel van de Nijmegen Excercise Study (NES) naar de gevolgen van de corona-maatregelen voor bewegen. In deze studie is onderscheid gemaakt tussen drie groepen: werkloos, gewoon kunnen werken, en thuiswerken. Daaruit blijkt dat alle groepen minder zijn gaan bewegen. Met name bij de groep die thuiswerkt, daalt het bewegingspatroon substantieel. Dat heeft vooral te maken met woon-werk verkeer, wat de focus van het project op dagelijks bewegen bevestigt.
Hoe kun je bewoners en beleidsmakers in plattelandsgemeenten in Noord-Nederland ondersteunen bij het ontwikkelen en toepassen van kennis en vaardigheden om een gezonde leefomgeving te versterken met de GO! methode?
Plattelandskernen hebben andere kansen en uitdagingen dan stedelijke gebieden op het gebied van gezonde leefomgeving, zeker in het noorden waar dorpen sneller krimpen en vergrijzen dan in de Randstad. Het decentralisatiebeleid legt taken en verantwoordelijkheden rond een gezonde leefomgeving vanuit de omgevingswet bij gemeenten. Kleinere gemeenten hebben maar beperkte kennis en capaciteit om dit te realiseren.
Consortium GO! Noord Nederland wil plattelandsgemeenschappen helpen de leefbaarheid te bevorderen met de GO! methode. Eenmaal ingeregeld maakt GO! in één oogopslag zichtbaar hoe het met de leefbaarheid van de kern of wijk gesteld is en wat de aanbevolen maatregelen zijn. Daarna kunnen de gemeenschappen GO! zelf gebruiken om de leefbaarheid te monitoren en verder te verbeteren.
Consortium Go! Noord Nederland bestaat uit een samenwerking tussen RIVM, Hogescholen (Hanzehogeschool, NHL Stenden Leeuwarden, Hogeschool Windesheim), GGD’en (Groningen, Friesland, Drenthe), Veiligheidsregio Groningen, aangevuld met 5 gemeenten in Groningen, Friesland en Drenthe, waarbinnen in totaal 10 kleine kernen deelnemen.
Het consortium GO! Noord Nederland beoogt praktijk, beleid en onderzoek te verbinden op regionaal niveau, zodat beschikbare kennis en methoden beter worden benut voor het versterken van de gezonde leefomgeving in plattelandskernen.
Elkaars taal en belangen leren begrijpen is belangrijk binnen de samenwerking. GO! Noord Nederland heeft daarom veel tijd besteed aan het elkaar leren kennen door maandelijkse consortiumvergaderingen op locatie, bezoeken aan dorpen en gemeenten, en intensief contact tussen de verschillende deelnemende partners. GO! Noord Nederland wil ook de rolverdeling en doelstellingen doorlopend bespreekbaar houden, aangezien elke fase andere eisen stelt aan de samenwerking en deze in de loop van het project ook doorontwikkelt. Op die manier kan er flexibel worden geschakeld. Op aanvraag van een gemeente is er bijvoorbeeld een extra tussenstap ingevoegd aan de methodestappen om de beleidsmedewerkers goed aangehaakt te houden bij het proces.
De GO! Methode is een methode die de meest prangende en kansrijke thema’s op het gebied van gezonde leefomgeving destilleert door kwalitatieve bewonerskennis te spiegelen met kwantitatieve data.
GO! Noord Nederland werkt met een cyclische aanpak in zes stappen op basis van ‘rapid assessment’. Deze GO! methode wordt in tien dorpen in verschillende gemeenten van de drie noordelijke provincies doorlopen om het ontstane model voor plattelandsgemeenschappen te valideren.
Stap 1: regionale kennisagenda maken. Op basis van gegevens van o.a. de GGD’en, provincies en gemeenten is een regionale kennisagenda samengesteld met daarin de belangrijkste thema’s en maatschappelijke ontwikkelingen op gebied van gezondheid en leefomgeving in de plattelandsgemeenten van de noordelijke provincies.
Stap 2: opstellen van dorpsprofielen. Vanuit de kennisagenda worden dorpsprofielen samengesteld op basis van beschikbare data op een zo laag mogelijk schaalniveau op alle domeinen van de gezonde leefomgeving: gezonde natuurlijke omgeving, gezonde gebouwde omgeving, gezonde voorzieningen, gezond contact. Samen met de algemene gegevens over de bevolking en gezondheid ontstaat zo een dataroos die in één oogopslag hoe een dorp op een aantal basisindicatoren van de gezonde leefomgeving scoort in vergelijking met zijn omgeving.
Stap 3: de kern van de GO! methode: rapid assessment. In gesprek met kleine, maar afgewogen groepen bewoners (o.a. ouderen, jongeren, ondernemers, alleenstaanden, gezinnen, huisarts) over lokale plekken en routes in het dorp die belangrijk zijn. Op deze uitkomsten wordt samen met deze groep stakeholders een verdiepingsslag gemaakt aan de hand van de data uit de dorpsprofielen. Zo ontstaat in één bijeenkomst een overzicht van thema’s die kansrijk en relevant zijn om de gezonde leefomgeving te versterken.
Stap 4: maken van integrale maatregelsets. Experts maken integrale maatregelsets voor de kansrijke en relevante thema’s op basis van effectiviteit van de maatregelen en synergie tussen de verschillende domeinen van gezonde leefomgeving (op basis van o.a. database gids gezond leven / loket gezond leven). Hierdoor ontstaan meerdere handelingsperspectieven voor een gemeente om de gezonde leefomgeving te versterken op die thema’s waar draagvlak voor is.
Stap 5: keuze en implementatie. De keuze en implementatie van één van de maatregelsets door de gemeente in samenspraak met de bewoners.
Stap 6: effectmeting. Het meten van het effect van de ingevoerde maatregelen op gezondheid via monitoring en evaluatie: bevorderen de maatregelen de gezondheid, voor wie en op welke termijn?
Op basis van de uitkomsten uit stap 6 kan een volgende logische stap worden bepaald om de leefomgeving in het dorp gezonder te maken (cyclisch proces).
De GO! methode heeft geen vaste doelgroep, maar versterkt de gezonde leefomgeving daar waar de meest relevante kansen/bedreigingen zitten. Doordat de bewonersgesprekken de kern van de methode vormen en de samenstelling van de bewoners/stakeholdersgroep zorgvuldig wordt voorbereid, is het draagvlak voor de gekozen thema’s groot. Waar het ene dorp zich meer richt op maatregelen voor jongeren, focust het andere dorp meer op ouderen of kwetsbare doelgroepen met een laag inkomen.
Samenstelling van de stakeholdersgroep moet aan strenge randvoorwaarden voldoen aangezien de GO! methode is gebaseerd op ‘rapid assessment’, waarbij in één bijeenkomst met een ca. 12 stakeholders kansrijke en relevante thema’s worden bepaald. De groep hoeft niet 100% representatief te zijn, maar belangrijke doelgroepen en stakeholders moeten vertegenwoordigd zijn zodat een evenwichtig beeld kan ontstaan: ouderen/ jongeren, alleenstaanden/gezinnen, vrijwilligers/mantelzorgers, hoge/lage SES, man/vrouw, oorspronkelijke/nieuwkomers, verschillende culturele/kerkgenootschappen, tenminste één ondernemer, één persoon werkzaam in de lokale zorg/welzijn, één persoon werkzaam in het lokale onderwijs/kinderopvang en niet meer dan twee personen uit het dorpsbelang.
Als blijkt dat doelgroepen ondervertegenwoordigd zijn, is het van belang gerichte aanvullende sessies te organiseren, zoals GO! in een aantal dorpen met jongeren heeft gedaan. De stakeholders worden benaderd via dorpscontacten van de gemeente, waaronder via de lokale dorpsbelangen. Bewoners worden persoonlijk benaderd aan de hand van een lijst met tien punten waarom het voor bewoners interessant is om mee te doen aan de GO! methode.
De GO!-methode is een bestaande methode die ontwikkeld was voor stedelijke gebieden en nu toepasbaar wordt gemaakt voor kleine kernen op het platteland. Op basis van de inzichten in de tien kernen in de drie noordelijke provincies zal een GO! handboek worden gemaakt. Hierin zijn alle stappen van het proces en de benodigde netwerken en vaardigheden uitgewerkt, zodat gemeenten hiermee zelf aan de slag kunnen gaan. De statistische bronnen op laag schaalniveau die bij de indicatorenset in de dataroos horen, worden op toegankelijke wijze ontsloten (wellicht in een dashbord), evenals de maatregelendatabase.
Wat zijn de effecten van de inrichting van de leefomgeving op gezondheid, duurzaam (on)gezond gedrag en deelname aan de samenleving? Zeven consortia van partijen uit beleid, praktijk en uitvoering uit verschillende vakgebieden onderzoeken het in het programma Maak ruimte voor gezondheid.
Hoe stimuleer je het gebruik van erkende interventies en hoe bevorder je een brede lerende aanpak in gemeentelijke preventieprojecten? Zes lokale consortia zorgen voor kennis en inzicht voor preventief gemeentebeleid.
Naast de (tussentijdse) resultaten op het gebied van de inrichting van de leefomgeving, leest u in deze publicatie ook over preventief gemeentebeleid, ‘Wonen en leven in een gezonde wijk en omgeving’, sociaal economische gezondheidsverschillen, en leefomgeving en gezondheid.
Preventieonderzoek zorgt voor kennis over de gezonde wijk en omgeving. En dat deze zijn weg vindt in de praktijk, zodat alle burgers er wat aan hebben. Dit doen we samen met onderzoekers, beleidsmakers, onderwijsinstellingen, gemeenten en professionals en met burgers zelf.